Personeelsinkrimping bij Philips 1970-2002

2019 ◽  
Vol 35 (1) ◽  
Author(s):  
André Corpeleijn
Keyword(s):  

Philips was een halve eeuw geleden de grootste particuliere werkgever in Nederland, met ongeveer 100.000 werknemers. Hiervan is tegenwoordig nog slechts een fractie over. Hoe deze inkrimping tot stand is gekomen, wordt hier voor de periode 1970-2002 nagegaan met behulp van personeelsjaarverslagen en andere rapportages van Philips. Bij Philips kwamen in de jaren zeventig inkrimpingen op gang, toen in een groot deel van het bedrijf te veel personeel beschikbaar bleek te zijn. Philips probeerde de overcapaciteit af te bouwen door minder werknemers in dienst te nemen dan er vanzelf vertrokken, en door werktijdverkorting. De instroom nam dus af, terwijl de uitstroom weinig veranderde. Verder vervulde het bedrijf zoveel mogelijk vacatures van binnenuit door detacheringen en overplaatsingen. In de jaren tachtig ging Philips de uitstroom stimuleren, onder meer door diverse vertrekregelingen voor oudere werknemers. Deze regelingen werden op ruime schaal benut, ook tijdens een grote bezuinigingsronde in het begin van de jaren negentig ('operatie Centurion'), toen Philips tevens door vertrekpremies het vrijwillig vertrek stimuleerde. In 1995-2002 nam Philips wat meer werknemers aan dan er vertrokken, maar de personeelssterkte bleef nog wel afnemen door afstoot van bedrijfsonderdelen. In de periode 1975-1994 realiseerde Philips forse personeelsinkrimpingen door het slechts gedeeltelijk aanvullen van het verloop en door vergroting van de uitstroom. De afsplitsing van bedrijfsonderdelen droeg er eveneens toe bij dat het aantal werknemers onder de Philips-cao in de loop van de tijd sterk is verminderd. De personeelsinkrimpingen van Philips waren omvangrijk en langdurig, maar in veel andere bedrijven hebben zich op een andere schaal en in een ander tempo min of meer vergelijkbare ontwikkelingen voorgedaan.

2018 ◽  
Vol 31 (3) ◽  
Author(s):  
Seval Gündemir

Als gevolg van toenemende diversiteit hebben veel organisaties een beleid dat gebaseerd is op hun visie op dit verschijnsel: ze hebben een diversiteitsideologie. Deze literatuurstudie presenteert een systematisch overzicht van onderzoek naar verschillende diversiteitsideologieën. Thema's als het effect van diversiteitsideologieën op relaties tussen groepen en op zelfpercepties van individuen komen aan bod. Ook wordt aandacht besteed aan de vraag onder welke omstandigheden en voor welke demografische groepen een specifieke ideologie voor bepaalde uitkomsten zorgt. Inzichten uit recente literatuur worden gebruikt om uitspraken te doen over de vraag welke ideologieën het meest effectief zijn in multi-etnische organisaties. Hoewel de literatuur met name over etnisch-culturele diversiteit gaat, wordt hier ook aandacht besteed aan de manier waarop diversiteitsideologieën andere demografische doelgroepen van diversiteitsbeleid (bijv. vrouwen en oudere werknemers) beïnvloeden. Tot slot komen ook mogelijke toekomstige richtingen voor het onderzoek naar diversiteitsideologieën aan bod.


2019 ◽  
Vol 27 (2) ◽  
pp. 32-42
Author(s):  
Dave Stynen ◽  
Nicole Jansen ◽  
IJmert Kant
Keyword(s):  

2015 ◽  
Vol 31 (3) ◽  
pp. 273-291
Author(s):  
Maria Fleischmann ◽  
Thijs van den Broek ◽  
Ferry Koster
Keyword(s):  

2015 ◽  
Vol 31 (3) ◽  
pp. 235-255
Author(s):  
Wieteke Conen ◽  
Kène Henkens ◽  
Joop Schippers
Keyword(s):  

2020 ◽  
Vol 36 (4) ◽  
Author(s):  
Katja Chkalova ◽  
Daniël van Wijk

In deze bijdrage is gekeken in hoeverre werknemers met en zonder een vaste aanstelling baanonzekerheid ervaren en hoe dit over de tijd is veranderd. Hierbij is expliciet aandacht gegeven aan de groep die onevenredig wordt getroffen door de flexibilisering: jongeren. Voor dit doeleinde is gebruik gemaakt van data uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) 2007-2019. De resultaten laten zien dat er een sterke samenhang bestaat tussen de contractsoort en de ervaring van baanonzekerheid, en dat deze samenhang ook voor jongeren geldt, maar in iets mindere mate. Over de gehele onderzoeksperiode worden de verschillen in ervaren baanonzekerheid tussen jongere werknemers met een vast contract en die met een tijdelijk contract zonder uitzicht op een vast contract iets kleiner. Dit kan erop duiden dat dit type tijdelijke contracten een normaliteit aan het worden is onder jongeren. Bij oudere werknemers lijken de verschillen over de tijd iets toe te nemen. Met name oudere oproep- en invalkrachten zijn gedurende de onderzoeksperiode meer onzekerheid gaan ervaren. Over het algemeen zijn de verschillen in ervaren baanonzekerheid tussen vaste en flexibele werknemers in de onderzochte periode echter weinig veranderd. Geconcludeerd kan worden dat de contractsoort gedurende de gehele periode sterk samenhangt met de mate waarin zowel jongere als oudere werknemers baanonzekerheid ervaren.


Geron ◽  
2016 ◽  
Vol 18 (4) ◽  
pp. 61-63
Author(s):  
Kees Korevaar
Keyword(s):  

Sign in / Sign up

Export Citation Format

Share Document